Naar teksten

Commentaar op de psalmen bij Ps. 119, 145

Roepen tot God met heel zijn hart is niets anders dan voortdurend aan Hem denken.

Al roept u nóg zoveel tot de Heer, als dit roepen alleen maar gebeurt met verheffing van de stem en niet met een op God gericht hart, wees dan maar zeker dat u uw tijd verliest. Maar indien u bidt met het hart terwijl uw stem zwijgt, dan kan uw gebed misschien de mensen ontgaan, maar niet God. Of wij nu bidden met onze stem, waar het nodig blijkt, of bidden in stilzwijgen, het is steeds ons hart dat moet roepen tot God. Dit roepen van het hart is een diepe ingekeerdheid van de gedachte. Wanneer deze in het gebed binnentreedt, wekt ze daar een grote genegenheid op van een biddende en vragende mens, die hoopt verhoord te worden. Roepen tot God met heel zijn hart is niets anders dan voortdurend aan Hem denken. Weinig van ons bidden op deze wijze, sommigen komen er wat meer toe, maar niemand blijft bestendig in deze houding. Dit was het gebed van de psalmist toen hij zei: “Heer, ik riep tot U met heel mijn hart”.