Geschiedenis van de missie in Congo

Het begin

Al in de jaren 1880 werd er over gedacht om een missie in Kongo te beginnen. Het idee werd door pater Stefanus Colman in 1929 opnieuw opgenomen maar werd pas realiteit in 1952.
Provinciaal Emmanuel Van Berkel aanvaardde de uitnodiging van Mgr. De Wilde, dominicaan, om Belgische augustijnen als missionaris naar Kongo te zenden. In het Apostolisch Vikariaat van Niangara, waar de dominicanen werkzaam waren, kwamen in juli 1952 de eerste vier Belgische missionarissen aan. Theodorus Wilhelmus Van den Elzen en Libertus Coremans gingen naar Poko. Mattheus Baggen vestigde zich met Bruno Van Mierlo in Doruma. Mattheus Baggen overleed echter enkele maanden (september) na zijn aankomst aan menengitis. Begin 1953 waren er reeds 13 Belgische missionarissen. Naast Poko en Doruma waren Duru, Amadi, Ngilima en Dungu-Bamokandi de plaatsen waar zij hun missioneringswerk verrichtten.

In 1958 wordt het vicariaat Niangara opgedeeld. De Apostolische Prefectuur Doruma werd opgericht en toevertrouwd aan de paters augustijnen, die er ondertussen met 21 confraters waren. Pater Wilhelmus van den Elzen wordt de eerste Apostolische prefect. In 1960 vroegen de paters dominicanen om het college Notre-Dame te Dungu over te nemen
Omdat het werk uitbreidde en het gebrek aan missionarissen groot was, nodigde Mgr. Van den Elzen religieuzen uit andere provincies uit om naar Kongo te komen. In 1958 kwamen de zusters Franciscanessen van de Heilige Familie. In 1959 besluiten de Duitse augustijnen om zich bij de Belgische confraters te vervoegen. In het begin van 1962 volgen de Zusters Augustinessen van Dendermonde en op het einde van datzelfde jaar komen ook nog drie Spaanse Augustijnen. In 1963 arriveren de Schwestern von Missionsërtzlichen Institut.
Net op het moment dat de prefectuur in volle ontwikkeling is, breekt de rebellie uit die van 1964 -1966 het land lam legt. Hoewel bij de augustijnen en de andere religieuzen in deze streek geen slachtoffers te betreuren zijn, is de materiële en morele schade enorm en heeft tot vandaag de dag haar sporen na gelaten.

In 1968 wordt de prefectuur Doruma een bisdom en de apostolische prefect Wilhelmus van de Elzen wordt de eerste residentiële bisschop van Doruma.
Het pastorale leven dat door de rebellie compleet verstoord werd, krijgt een nieuw elan. Het klein-seminarie wordt heropend en men begint de bouw van een nieuwe kathedraal in Dungu. Vanaf die tijd komen er verschillende andere religieuze congregaties naar het bisdom. In 1969 komen de Fréres de Instruction Chrétienne (F.I.C.) de missie versterken, wat later in 1970 komen ook de paters en zusters van de Comboniani ter plaatse. In december 1972 volgde de congregatie van de Consolata en ten slotte Les Soeur Grises de Montreal in 1973.

Pastoraal- en Ontwikkelingswerk

Het belangrijkste en eerste doel van de missionarissen is de verkondiging van het evangelie. Daartoe hebben zij zelf in eerste instantie al hun energie besteed. Zij bouwden een werking met catechumenen uit op missieposten, maar zij besteedden ook veel zorg aan de kapellen in de brousse.
Tegelijk hadden zij een bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van de bevolking, getuige hiervan het college en hospitaal in Dungu. Er werd hard en goed gewerkt en het bisdom zag een stralende toekomst tegemoet. Toen rebellie kwam werd zowat alles vernield. Na deze pijnlijke periode begon men met nieuwe moed aan de heropbouw. De augustinessen openden een huishoudschool. Het college van Dugu hernam na een moeilijke periode onder impuls van de broeders voor het christelijk onderwijs (FIC), zijn vroeger elan. In 1970 startten de Duitse medebroeders een schrijnwerkersschool in Poko. In 1975 werd ze door de FIC overgenomen. De zusters van de Goede Raad vormden hun pedagogisch instituut om tot een Normaalschool. Zij stelden hun onderwijs af op de ontwikkeling van de Kongolese vrouw.
Na de rebellie en de Zaïrisering begon Mgr. Van den Elzen met een reorganisatie van medische, sociale en economische diensten. Het Project de Développement de la Zone Rurale de Dungu werd opgericht. De bedoeling was om, met hulp van het buitenlandse ngo’s, verschillende projecten uit te werken zodat deze mettertijd zelf-financierend zouden worden.
Aan het hoofd stond het Bureau voor Ontwikkeling (diocees) dat de twee afdelingen van projecten begeleidde en coördineerde:
a) werken van openbaar nut, medische zorg, technische diensten, ontwikkelingscommitee en pastoraal-sociale dienst (de missies)
b) het onderwijs, de hydro-electrische centrale, centrum landbouwopleiding in Ndendule (C.F.A), en een coöperatieve vereniging die op verschillende domeinen voor begeleiding en ontwikkeling instond (Cooproco: Fondation de la Coopérative de Production et de Consommation de Dungu).
Vele van deze projecten houden stand tot op vandaag, zij het moeizaam. Het Noord-Oosten van Kongo werd sinds het aantreden van president Kabila en zoon, opnieuw geteisterd door oorlogen.

De groei van de augustijnse Orde

Zoals oorspronkelijk overeengekomen was, werd de prioriteit gegeven aan de opleiding van inlandse clerici. Toen er voldoende inlandse priesters waren, begonnen de augustijnen met de vorming van Kongolese medebroeders. Er wordt een augustijns juvenaat opgericht te Dungu. De eerste postulanten begonnen in 1984. De eerste Kongolese augustijn was Guileaume Misbisiegbe. In 1988 kregen de eerste novicen het ordeskleed aan. De filosofische opleiding van de eerste fraters gebeurde in het studiehuis van de Ierse Augustijnen in Joss (Nigeria) in 1989.
Omwille van politieke en administratieve moeilijkheden in Nigeria werd besloten om een studiehuis op te richten in Kinshasa. De studenten filosofie volgen de lessen aan het intercongregationeel instituut Saint Augustin. De theologanten volgen hun studies aan het Institut Mazenot van de paters Oblaten.
Tijdens het Generaal Kapittel van de Orde in 2001 te Rome werd de optie genomen om een gemeenschappelijk Afrikaans theologicum in te richten in Nairobi, Kenya. In 2003 waren zes Kongolese augustijnen zelfstandig werkzaam in de parochies van Poko en Amadi. In datzelfde jaar vertrok de laatste Belgische augustijn uit Kongo, Koen Impens. Hoewel het aantal medebroeders groeit is het nog steeds een vicariaat en is het wachten totdat het volledige zelfstandigheid krijgt als provincie. Tot nu toe is zij nog steeds verbonden met de Belgische en Duitse provincie. Op dit moment zijn er zes conventen. In Dungu en Kinshasa geven de augustijnen leiding aan verschillende scholen. Op dit moment zijn er 42 plechtig geprofesten.